Geslacht:
man
Naam:
Bote Sijtsma
Echtgenoot van:
Geboortedatum:
19-09-1928
Geboorteplaats:
Overlijdensdatum:
19-08-2012
Overlijdensplaats:

Bote Sijtsma

Bote Sijtsma (1928-2012) Bron: Jaarboek van een eiland 2012
“Een buitenmens en eilander in hart en nieren”

In de Almanak (nu Jaarboek) van 2006 verscheen al eerder een verhaal over het leven van Bote Sijtsma. Wat hieronder is geschreven heeft betrekking op de jaren vanaf 2006 tot aan zijn dood in 2012. Johan en Tineke Snijdood hadden bijna dagelijks contact met Bote. De redactie heeft hen daarom gevraagd om dit aanvullende artikel te schrijven.

Na het overlijden van Bote’s jongste zoon Reinder in 1996 en zijn vrouw Eb in 1999 is het bruisende leven uit het huis aan de Van Starkenborgstraat weggevloeid. Zijn oudste zoon Daniël heeft in Harlingen een goed bedrijf in scheepsbenodigdheden opgebouwd en bezoekt zijn vader geregeld. De jaren gaan tellen voor Bote en hij is meer en meer aan huis gekluisterd.

Gelukkig krijgt hij veel bezoek van eilanders, familie, oud-kapiteins en oud-collega’s van de wal. Zo nu en dan maakt hij met Yde Talsma een autoritje naar de Balg of een rondje over het eiland. Dat vindt hij geweldig en daar praat hij dagen over.

Bote is altijd goed op de hoogte gebleven van het wel en wee in het dorp. Het was een plezier om naar zijn verhalen te luisteren over vroeger, over de oorlog en over zijn werk op zee, zoals het baggeren in Nigeria op de Bonny River en het uitbaggeren van het Suez-kanaal.

De meeste praatjes gaan echter over het weer. Hij keek vanuit zijn stoel naar buiten en zei dan “Johan, we krijgen vanmiddag regen.” Dan zei ik: “Mijn elektronisch weerstation zegt van niet.” Nou, dan kon je de was maar beter binnen halen, want meestal kreeg hij gelijk. Hij geniet de laatste jaren van de kleine dingen om hem heen. De koolmeesjes in het vogelhuisje en de mussen in de heg. Van de kinderen die elke morgen langs zijn raam naar school fietsten en naar hem zwaaien. Met de verrekijker in de aanslag kan hij vanuit zijn stoel bij het raam de bouw van de nieuwe woonwijk nauwlettend volgen. Soms spreken we met hem  er over dat hij misschien naar de wal moet als het thuis niet langer zou lukken. Gelukkig kan dit met de hulp van enkele buren gemakkelijk worden voorkomen. Daarvoor is Bote dan ook erg dankbaar.

De robuuste zeeman van vroeger is door de jaren heen veranderd in een fijne man met een gouden hart en een luisterend oor. Op 19 augustus 2012 overlijdt hij toch nog onverwachts, thuis in zijn vertrouwde omgeving, en wat wij ook heel belangrijk vonden: op zijn eiland. Zijn zoon Daniël maakte voor de rouwkaart onderstaand gedicht:

Zijn schip heeft de haven verlaten

de lichten zijn gedoofd,

navigeren op de hemel

met een rotsvast vertrouwen op zijn geloof.

Dit wordt zijn laatste reis,

op weg naar zijn lieve vrouw en zoon in het hemels paradijs.

“De zee bleef Bote Sijtsma trekken
Bote Sijtsma komt uit een gezin van zes kinderen, drie jongens en drie meisjes. Hij is de oudste van de jongens,  is in september 1928 geboren aan de Langestreek, in het  huis waarin Johannes Boersma vele jaren heeft gewoond en nu Jan Kees Schelvis verblijft. Daniël Sijtsma en Jetske Dijkstra heten zijn ouders en zij bewonen het zuidelijk deel van dit huis. Antje Schoonhoven, grootmoeder van moederskant, woont aan de noordkant. Zijn ouders komen van elders: vader Daan komt uit Oostmahorn en  is in 1896 geboren. Grootvader, naar wie Bote is vernoemd, is er dijkopzichter. Moeder Jetske komt uit Koudum, is in 1900 geboren. De grootouders van moederskant zijn Meindert Dijkstra & Antje Schoonhoven. Deze grootvader is boerenarbeider en voor de tweede keer getrouwd.  Geertje Voordewind, zijn eerste vrouw, overlijdt namelijk  in 1893, na de geboorte van haar zoon Willem. Deze Willem zal als Lytje Willem op het eiland later uitgroeien tot een bekend dorpsfiguur. In 1907 emigreert Meindert Dijkstra met zijn gezin naar het eiland en werkt hij er als boerenarbeider in de polder. Bote’s moeder en Lytje Willem zijn halfzus en halfbroer. Na de dood van grootmoeder gaat  Lytje Willem aan de noordkant van de Langestreek wonen.

Na de lagere school aan de Badweg gaat Daan Sijtsma naar zee. Het bevalt hem blijkbaar niet zo, want in 1920  komt hij aan de wal, verhuist naar het eiland, is een paar jaar koetsier op de postwagen, treedt in het voorjaar van 1924 in dienst van Wagenborg en verzorgt  het vrachtvervoer tussen boot en  dorp. Ale, een oudere broer van Daan,  is aan de vaste wal in dienst van de ATO, de Auto Transport Onderneming, en doet precies hetzelfde werk, maar dan  tussen Oostmahorn en het  spoorwegstation Anjum. Naast het vrachtvervoer op het eiland verkoopt Daan  ook bootkaartjes vanuit een kiosk die  op de plek staat van het huidige VVV-kantoor. Bovendien verplaatst  zijn vader geregeld de uit stokken bestaande bakens langs de vaarroute van de Noorman naar de oude steiger.  Daan is bovendien gelegenheidsdichter die  met name in jaargangen van De Dorpsbode heel wat geschreven heeft. Tot in het voorjaar van 1960 is hij in dienst van Wagenborg, gaat dan  met pensioen en overlijdt in 1976.

Bote gaat naar de Badwegschool en als hij die doorlopen heeft, breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Zoals nog veel eilander jongens in die tijd, wil ook Bote maar één ding: naar zee. Door sluiting van de zeevaartschool is er op het eiland echter geen vervolgonderwijs meer en door de oorlogsomstandigheden rest hem weinig anders dan bij een boer in de polder aan het werk gaan. De oorlogsjaren ervaart hij als verloren tijd. Na de oorlog, Bote is inmiddels 16 jaar, vertrekt hij naar Anjum, gaat in de kost bij Ale, een broer van zijn vader, en wordt dekknecht bij Wagenborg, op de veerboot de Brakzand. Twee jaar houdt hij het vol.  Het werk ervaart hij als eentonig en bovendien komt hij er geen steek verder mee. Wagenborg vaart echter ook met kustvaarders en die lijken hem meer mogelijkheden te kunnen bieden. Hij blijft in dienst van Wagenborg, maar stapt over op zeeschepen, vaart enkele jaren bij deze maatschappij en kiest dan voor de gebroeders Jacques van Namen. Van Namen is een in Zwijndrecht gevestigde exporthandel in fruit en vaart vooral op Duitsland en heeft inmiddels drie eigen kustvaarders. Hun eerste schip heet de “Fraternité”, het tweede krijgt de naam “Egalité” en het derde schip “Liberté”. In 1953 heeft Bote zoveel geld gespaard dat hij zelf een opleiding kan bekostigen. Hij neemt ontslag, verhuist naar Delfzijl, gaat voor
35 gulden per week in de kost en bezoekt de zeevaartschool. Met zijn inmiddels opgedane praktijkervaring mag hij na één jaar al examen doen. Hij behaalt het diploma Kleine Handelsvaart. Met een aanvullende opleiding van drie maanden mag hij met grote schepen tot een bepaald bruto registerton alle zeeën bevaren. Na de opleiding komt Bote opnieuw in dienst van de gebroeders Van Namen.

Op een reis met de “Egalité” met aan boord een lading ijzer voor het toenmalige Oost-Duitsland, krijgt het schip in de herfst van 1959 in de Duitse Bocht met een forse grondzee te maken. Bote wordt omver geworpen en zou vast en zeker overboord zijn geslagen als hij niet met zijn voet tussen een stalen trede van een trap was blijven hangen. Hij belandt vier maanden in een ziekenhuis in Hamburg, gaat dan op transport naar Leeuwarden en ligt daar nog eens anderhalf jaar in het ziekenhuis. Hij maakt er ook kennis met zijn toekomstige vrouw Eb Beuckens, die verpleegster is. Op aanraden van een bedrijfsarts van het zogeheten Zeerisico gaat Bote naar Amsterdam en komt hij in de Boerhavekliniek terecht. Voor revalidatie moet hij tenslotte naar Leersum om er opnieuw te leren lopen. Door de ongelukkige val is hij zo enkele jaren uit de roulatie. In mei 1964 trouwt hij met zijn Eb. Zij zouden later twee zonen krijgen. Wanneer hij eenmaal thuis is en het lopen almaar verbetert, mag hij tenslotte eindelijk weer aan het werk. Het water blijft hem trekken.

Ook in de jaren zestig komt elk najaar een jachtgezelschap van de vaste wal naar het eiland om te jagen. Een van de jagers is baron Van Krestma, die in de baggerwereld bij de Hollandse Betongroep een topfunctie heeft. Hij is op zoek naar gediplomeerde zeelieden. Verzekeringsmaatschappijen eisen namelijk dat het te verzekeren personeel gediplomeerd moet zijn. Heel wat mensen varen blijkbaar in die tijd nog zonder diploma’s. Wanneer Bote hiervan hoort meldt hij zich meteen aan. Ondanks zijn knieblessure wordt hij aangenomen. Voorlopig gaat hij voor een jaar naar het buitenland.

Onderdeel van de Hollandse Betongroep is de Hollandse AannemingsMaatschappij (HAM). Tot aan zijn pensionering is Bote, inmiddels bevorderd tot kapitein, op zogeheten HAM-schepen  van deze maatschappij blijven varen. Op allerlei locaties op de wereld, met name in Afrika, heeft hij baggerprojecten uitgevoerd. Het werk bestaat vooral uit het uitdiepen en verbreden van rivieren en havens. Zo heeft hij bijvoorbeeld acht jaar op zogeheten sleephopperzuigers gezeten die in Nigeria voor de Shell een rivier voor grote tankers bevaarbaar moeten maken.

De  rivier moet namelijk van 15 voet (1 voet = 30,5 cm) tot op een diepte van 65 voet worden uitgebaggerd. Hetzelfde werk doet hij ook in het Suezkanaal, in Venezuela, in de Rode Zee en in verscheidene Europese landen. Wanneer hij met zijn hopper van zo’n tachtig miljoen gulden op een rivier aan het baggeren is, moet er wel één keer per week gebunkerd worden.  In dit soort schepen staan namelijk machines van algauw 4000 PK die een paar honderd kuub brandstof per week verbruiken. Alles wat wordt opgezogen gaat door een zandpomp met een schroef en een doorsnee van twee meter. Deze werkt als een koffiemolen  en vermaalt alles wat wordt opgezogen. Aan boord werkt Bote regelmatig 84 uur per week. Hij krijgt één verlofdag op negen werkdagen en wanneer hij een jaar van huis is, zes weken verlof. Het vuile werk -vooral schoonmaakwerk- aan boord doen inlanders. Door het zandzuigen is de slijtage aan het materieel bijzonder hoog. Binnen een maand moeten  alle pijpen meestal vernieuwd worden. Bote en zijn bemanning moeten ervoor zorgen dat schip en machinerie draaiende blijven.

Door de hier genoemde verlofregeling kan de maatschappij op den duur echter niet voldoende personeel meer krijgen. Om het werk aantrekkelijker te maken brengt de maatschappij de arbeidscontracten terug tot negen maanden, later zelfs tot zes maanden en komt er bovendien een betere verlofregeling.

In 1987 is Bote 59 jaar en vindt  hij dat hij genoeg gebaggerd heeft. Iets meer dan twintig jaar is hij dan bij de Betongroep in dienst geweest. Voor zijn werk heeft hij veel moeten vliegen. Met veel plezier heeft hij altijd het baggerwerk gedaan, maar als hij het allemaal  over zou mogen doen, zou hij piloot willen zijn. Dat lijkt hem nog interessanter.

Definitief terug op het eiland zet hij zich als penningmeester in voor de eilander voetbalclub De Monnik, is hij o.a. ook actief betrokken bij de nieuwbouw van het clubgebouw en wordt hij bij zijn afscheid voor zijne vele verdiensten tot erelid bevorderd. Hij is actief lid van een van de vele biljartclubs die het eiland rijk is, maar is daar inmiddels mee gestopt. Door zijn knie, waarvan hij sinds zijn ongeluk steeds last is blijven houden, kan hij niet meer zo lang blijven staan. Vanaf de oprichting in 1988 is hij echter wel lid van het eilander Shantykoor gebleven.
Voor de wekelijkse repetities in het Dorpshuis rijdt hij met Melle Blom mee. In 1996 verliezen Bote en Eb hun jongste zoon Reinder en in 1999 overlijdt ook zijn vrouw.
Hij is inmiddels 78 jaar, heeft goede buren die al verscheidene keren bewezen hebben dat ze voor hem klaar staan. Hij verveelt zich geen moment. Altijd is er wel wat in of om het huis te doen. Bovendien puzzelt hij veel in een hoek van de kamer, op een speciaal hiervoor gereserveerde tafel.

 

 

 

 

 

 

 

 

Gemeentelijke Begraafplaats Schiermonnikoog

De website is voor u gemaakt met behulp van vrijwilligers en mede tot stand gekomen dankzij een subsidie van de provincie Fryslân